Enkele dagen geleden was ik voor het eerst van mijn leven in Brussel, de stad van sinjeurs en madammen. Ik had er vooraf een wellicht romantisch beeld van: de wereldberoemde Grote Markt, stijlvolle art nouveau huizen, lommerrijke boulevards, de grandeur van de late 19e eeuw en het interbellum …
Was ik naïef? Vast wel. Maar wat ik aantrof was niet minder dan het einde van de beschaving en de cultuurdood waarover Rudolf Steiner meermaals sprak.
Want de mensheid staat tegenwoordig voor een grote keus: voor de keus de beschaving in de afgrond te zien glijden of deze door spiritualiteit weer op een hoger plan te brengen, verder te voeren in de zin van wat de Michaël-impuls, die wegbereider is van de Christus-impuls, inhoudt.
Rudolf Steiner, Karmaonderzoek 4, 27 augustus 1924; GA 240; Werken & Voordrachten, Stichting Rudolf Steiner Vertalingen, Nuth, 1999, ISBN 90 6038 532 2
En als een economisch leven, zoals het Engels-Amerikaanse, dat zich tot wereldheerschappij wil opwerken, zich niet laat doordringen met een zelfstandig geestesleven en een zelfstandig staatsleven, dan mondt het uit in de derde afgrond van het mensenleven. De eerste afgrond is de leugen, de ontaarding van de mensheid door Ahriman. De tweede is de zelfzucht, de ontaarding der mensheid door Lucifer. De derde is op fysiek gebied ziekte en dood, en in de gebieden van de cultuur: ziekte en dood van de cultuur. Als de Engels-Amerikaanse wereld de wereldheerschappij verwerft zal deze zonder de driegeleding cultuurdood en cultuurziekte over de wereld brengen, want deze zijn een gave van de Asuras, zoals de leugen een gave van Ahriman is en de zelfzucht een gave van Lucifer.
Rudolf Steiner, De opdracht van Michaēl als leidende geest van onze tijd; 15 december 1919; GA 194; Vrij Geestesleven, Zeist, z.j., ISBN 90 6038 129 7
Wie vanuit het noorden per trein Brussel binnenkomt ziet om te beginnen in de verte hoge torens van staal en glas opdoemen. Een verschrikking van de huidige tijd, die steden wereldwijd hun identiteit ontneemt en ze reduceert tot vergaarbak van mensen, geld, zakelijke en politieke belangen. Vervolgens gaat de trein ondergronds en laat zijn passagiers vrij op een benauwd perron, diep beneden het stationsgebouw.
Eenmaal buiten sta je op een pleintje met de geestloze naam ‘Europakruispunt’ en wanneer je dat verlaat loop je onder een plafondschildering door van de Smurfen. Toegegeven, Brussel heeft sinds Kuifje een naam hoog te houden van stripminnende stad (strips zijn zelfs de reden voor mijn korte bezoek!), maar dit ligt toch wel erg ver af van het beeld waarmee ik naar onze zuiderburen afreisde …
Vijf minuten in de stad, lopend langs de Keizerinlaan, krijg ik een hartverzakking wanneer een politiewagen, een soort Hummer, een oorverdovende sirene laat afgaan en zeer agressief een staccato reprimande uitbraakt, op even luid volume, tegen een kennelijke verkeersovertreder. Iemand die door rood overstak, misschien? Het gebrul gaat maar door, ondersteund door meerdere sirene-uitbarstingen en in de wijde omgeving kijken mensen op om te zien wat er gaande is. Ik kom er niet achter en de wagen rijdt vervolgens weg, zonder verdere actie. Een sterk staaltje politie-intimidatie.
De rest van mijn verblijf in de Europese Hoofdstad hoor ik bijna voortdurend, ook ’s nachts, de gillende sirenes van de politie, die kennelijk veel urgente zaken afhandelt, maar vooral een unheimische sfeer van dreiging en gevaar oproept.
In mijn hotel pak ik een stadsplattegrond van een stapel. Hij nodigt me uit ‘deel te zijn van het Europees Parlement’. Hier nu eens geen politiek correct mengsel van mensenrassen, maar louter noord-Europeanen. Wat is de boodschap daarvan? Van de mensen op straat maakt schat ik nog niet de helft deel uit van deze groep.
En hoezo ‘deel zijn van’ het Europarlement? Van alle ‘democratische’ instituties in de Europese Unie is deze wel het meest ontoegankelijk voor de burger: 751 parlementsleden uit 8 fracties, samengesteld uit allianties van nationale partijen uit 28 landen. Hoe ver van je bed wil je het hebben?
Ik hoor hier de leugen van Ahriman in klinken.
Het straatbeeld van Brussel is er vooral een van verval, achterstallig onderhoud, desinteresse … Hier en daar een mooi pand uit lang vervlogen tijden, verder veel betonnen kolossen, intimiderende overheidsgebouwen, de ondoordringbare torens van staal-en-glas.
Is Brussel soms zwaar getroffen in de Tweede Wereldoorlog? Dat blijkt, maar niet door de duitse bezetter. Het waren de geallieerde bevrijders die de stad deels in puin bombardeerden. En net als in andere steden op het europese vasteland die leden onder hun bombardementen kwam er na de oorlog weinig fraais voor terug.
Overigens zouden de ‘bevrijders’ later nog hele huizenblokken, woonwijken zelfs, laten slopen voor hun politiek-economische (EG / EU) en militaire (NAVO) hoofdkwartieren.
Overal struikel je over losliggend plaveisel, gaten in het wegdek, electrische steps die in het wilde weg worden achtergelaten, midden op het trottoir staand of achteloos neergekwakt.
De Rue Neuve / Nieuwstraat, zeg maar de Kalverstraat van Brussel, heeft net zo’n grandeur als zijn Amsterdamse pendant: geen!
Het is een aaneenschakeling van keten-winkels, vreettenten en chocolatiers (oh ja, die authentieke belgische chocolade!), gelardeerd met betonnen afscheidingen (zal wel tegen de terroristen zijn), opgebroken stukken straat en afzettingen.
Hele gezinnen van wie weet waar leven er op straat, grote en kleine groepen afrikaanse mannen hangen er doelloos rond. Het publiek bestaat deels uit wat je oorspronkelijke Brusselaren zou kunnen noemen, en verder uit kennelijke toeristen en mensen van over de hele wereld (vooral Noord- en sub-Sahara-Afrika en het Nabije Oosten), die hier zijn neergestreken – de landen waar onze financiële instituties als Wereldbank en IMF, bedrijven als Shell en de franse uraniumindustrie, onze regeringen als slaafse vazal van VS en VK, mede het leven hebben gedestabiliseerd en oorlogen hebben gecreëerd.
Het droeve resultaat is een chaotische massa zonder samenhang, waar je je, als je enig gevoel in je lijf hebt, onplezierig en niet huis voelt.
Halverwege de Nieuwstraat sla ik rechtsaf, in de hoop daar wat anders aan te treffen. En ja, het straatbeeld verandert, het is er rustiger, doet prettig aan zelfs. Maar de banken op een charmant pleintje zijn bezet door blowende mannen die ook aan deze bijna zestigjarige hun waar trachten te slijten.
Ik loop de Sint-Jan Baptist ten Begijnhofkerk binnen, waar blijkens een aankondiging op straat werken van Vlaamse Meesters hangen. Inderdaad, die zijn er, maar eerst moet je langs een rommelige opstelling van amateuristische ‘kunstwerken’ over vluchtelingen, slavernij en drenkelingen op de Middellandse Zee.
Zelfs een cultureel hoogtepunt als de Grote Markt (opwindend: Unesco Werelderfgoed!) is niet meer dan een opgeleukt museumstuk. Het leven ontbreekt er volledig, het is verworden tot decor voor selfies.
De cultuur, of het nu gaat om architecturele en kunstzinnige uitingen of om intermenselijke verhoudingen, is hier op z’n minst ziek te noemen, maar ik vrees dat het goeddeels zelfs dood is.
’s Avonds op de terugweg naar het hotel volgt een gruwelijkheid die het eerdere bijna overtreft: de Belfiustoren. Nu het donker is, is de LED-verlichting op alle verdiepingen aangezet. IJzig violet omhult dit naar de hemel reikende monstrum, kil roze vlammen schieten er doorheen. De wijde omgeving baadt in zijn licht.
Lucifers hoogmoed en zelfzucht spreken uit dit alles.
De volgende ochtend loop ik rond 8 uur naar het station. Op tal van plekken liggen mensen te slapen, min of meer beschut onder luifels en in hoeken. De politie rijdt, nog steeds met gillende sirene, rond. Ongegeneerd urineert een ontheemde afrikaan midden in de verder stille Nieuwstraat, druk in gesprek met zijn maten.
Ik weet niet hoe snel ik weg moet komen uit deze stad.
Ruim dertig jaar geleden kwam ik nog wel eens in Brussel. Ik heb er destijds nog een halve marathon gelopen en in mijn herinnering was het een levendige en groene stad. Inderdaad wat een teleurstelling die stad bij dit laatste bezoek. Begin dit jaar, pre-Corona, ben ik voor een beurbezoek naar Brussel afgereisd. De Vakbeurs Openbare Ruimte had mijn belangstelling. Ook met de trein gereisd en gearriveerd in de enorme ‘stations onderwereld’ van onze Europese hoofdstad. Met als aandachtsgebied stedelijke bomen en benieuwd naar de groenstructuren van deze stad wilde ik mijn reis per bus voortzetten.
Weinig behulpzame stationsmedewerkers en met pistoolmitrailleurs bewapende agenten die mij in het Frans om de slapende daklozen naar de goede bussen wilden leiden hielpen mij niet verder. Het gebied rond het station was verschrikkelijk. Afgezette trottoirs, hekken, drukke ochtendspits met agressief rijdende automobilisten en wat mij vooral is bijgebleven is de stank. Door uitlaatgassen vervuilde lucht en een fiets- en boomloos stationsgebied. Wel electrische stepjes overal op de grond.
Gauw de metro maar genomen. Hier werd mij duidelijk dat er veel mensen in Brussel verblijven die geen Europese achtergrond hebben. Onbekend taalgebruik en exotische kleding zorgde voor een bont stroom aan reizigers.
Het beursgebouw, naast het Atomium en bewaakt door gewapende agente, maakte net als delen van stad een verwaarloosde indruk.
Op de beurs zelf viel mij de verdeelheid van de Belgische bevolking op. Franslalige standhouders die geen Nederlands (willen) spreken en andersom. Complexe zakelijke verhoudingen, vieze stad in een verdeeld land. Voor mij zag ik er geen mogelijkheid om nieuwe zakelijke relaties aan te gaan om de kwaliteit van stedelijke bomen mee te bespreken.
Snel verlaten die onprettige stad en terug naar onze groene Nederlandse oase vol met fietsers en bomen.