Kapitaal wordt door Steiner gezien als door de geest omgewerkte natuur (waarbij de arbeid een bemiddelende rol speelt), welke niet alleen door arbeid, maar ook door de geest productief kan worden gemaakt.
Kapitaal maakt twee fasen door. In de eerste is het nog opgeslagen arbeid, in de vorm van een productiemiddel. Door zulk kapitaal aan te wenden in de productie, kan winst worden gemaakt. Deze winst vormt dan tweede fase kapitaal: abstracte waarde. Voor het hanteren van abstracte waarde is geld noodzakelijk.
De productiviteit van het eerste fase kapitaal is afhankelijk van de hoeveelheid opgeslagen arbeid. De productiviteit van het tweede fase kapitaal is afhankelijk van de ondernemersgeest van degene die het aanwendt.
Wanneer kapitaal wordt ingezet in het productieproces, dan ontstaan er drie verhoudingen van het kapitaal tot de samenleving: de ondernemersactiviteit, die door het geestesleven bestuurd zou moeten worden; de rechtsverhouding tussen kapitalist en arbeider, die door het rechtsleven gestructureerd moet worden; de eigenlijke productie van waren, die door het economische bestuur geregeld zou moeten worden.
Het inzetten van kapitaal vereist dat er zelfstandige besturen zijn voor de drie sociale geledingen. In de huidige praktijk is met name van een invloed van het geestesleven geen sprake. De markt (ons economisch bestuur) bepaalt waar kapitaal wordt ingezet, de staat geeft wetten voor de rechtsverhoudingen van kapitalist en arbeider. Daarnaast is er een belangrijke invloed van de ‘sociale partners’ vanuit machtsverhoudingen (welke onder het gebied van het recht vallen).
Steiner geeft nog een indeling van kapitaal naar macro-economische uitwerking: handels-, leen- en industriekapitaal. Pre-industrieel Engeland bezat voornamelijk handelskapitaal, vergaard door intensieve handel met het buitenland, welke mogelijk was door internationale handelsvoordelen. Leenkapitaal is terug te vinden in 19de eeuws Frankrijk, dat grote leningen in het buitenland had uitstaan. Een land dat over veel leenkapitaal beschikt heeft behoefte aan stabiele internationale verhoudingen. 19de eeuws Duitsland beschikte over grote hoeveelheden industriekapitaal, kapitaal vastgelegd in productiemiddelen. Bezit van zulk kapitaal kweekt behoefte aan grondstoffen en afzetmarkten, wat kan leiden tot agressieve buitenlandse politiek.
Deze indeling is ook op micro-niveau door te voeren, waarbij handelskapitaal met het rekening-courant is te vergelijken, leenkapitaal met (middel)lang krediet en risicokapitaal (industriekapitaal) met eigen vermogen en aandelen.
Wanneer deze soorten kapitaal inderdaad bepalend zijn voor en bepaald worden door internationale verhoudingen, dan zou dat pleiten voor een min of meer gelijkmatige verdeling van deze kwaliteiten over de wereld, om internationale onrust te voorkomen.
Steiner ziet kapitaal als het resultaat van individuele inspanning in de samenleving. Daarom is het onterecht dat het beschikkingsrecht over het kapitaal volledig en permanent bij individuen ligt. Het zou ten behoeve van de samenleving productief moeten worden gemaakt en op den duur aan de samenleving moeten toevallen. Exacte regelingen over hoe dat toevallen aan de samenleving moet gebeuren, zouden in de praktijk door het rechtsleven moeten worden uitgewerkt. In elk geval lijkt duidelijk dat kapitaal niet mag accumuleren bij individuen die voor het ontstaan van dat kapitaal geen prestaties hebben geleverd. Wanneer het wel bij individuen accumuleert, geeft dat hen machtsposities ten opzichte van anderen, die het economisch leven kunnen verstoren. In geen geval mag kapitaal accumuleren bij de staat, zoals het marxisme dat wil: Steiner vreest dat dan economische belangen het recht in het gedrang brengen. Als juiste plaats voor het kapitaal om uiteindelijk te belanden ziet hij het geestesleven: kapitaal is immers het resultaat van het inzetten van de geest. Daar moet het vervolgens worden geconsumeerd, zodat het geestesleven kan zorgen voor een nieuwe toevoer van geestelijke creativiteit in de samenleving.
Voor winst houdt Steiner eenzelfde verhaal: de ondernemer die winst maakt krijgt volgens afspraak een deel als beloning voor het resultaat van zijn activiteit. De rest van de winst wordt productief aangewend ten behoeve van de samenleving en uiteindelijk geschonken aan het geestesleven.
Steiner wendt zich met dit standpunt af van zowel het kapitalisme als het socialisme, die beiden kapitaal willen laten accumuleren, bij individuen of staat. Hij is van mening dat kapitaal en winst in elk geval op den duur moeten worden geschonken aan het geestesleven, om daar geconsumeerd te worden. Dit is iets heel anders dan winst gebruiken voor Research & Development (R&D). Bij R&D bepaalt een onderneming zelf voor welke projecten het geld wordt gebruikt en zal kiezen voor commercieel interessante projecten. Wat Steiner beoogt is het schenken aan een weinig gespecificeerde instantie, die er voor zorgt dat het geld wordt gebruikt voor persoonlijke ontplooiing, op een gebied dat die instantie het beste lijkt. Dat kán resulteren in een spoedige ontwikkeling van een nieuwe techniek, maar evengoed in muziekonderwijs voor een groep kinderen. Het kapitaal wordt dan niet gebruikt om de geestelijke ontwikkeling af te stemmen op de economie, maar om vanuit het geestesleven nieuwe, eigentijdse randvoorwaarden te creëren voor de economie.
Rente ziet Steiner als de prijs van een lening, het afkopen van de verplichting tot een wederkerige lening. In de huidige complexe economie is rente voor leningen net zo onontbeerlijk als geld voor koop en verkoop. Rente heeft twee effecten. Ten eerste maakt een hoge rente dat productie duur wordt. Ten tweede maakt een lage grondhypotheekrente dat de prijzen van grond stijgen. Het is in het belang van de economie dat productie zo goedkoop mogelijk is. Dat pleit voor lage rentetarieven. Een lage rente betekent echter ook hoge grondprijzen: grote hoeveelheden kapitaal worden ongebruikt op grond gefixeerd, wat tegen het belang van de economie in gaat. Steiner pleit daarom voor een lage rente op persoonlijke leningen en een hoge rente op hypothecaire leningen. Het resultaat zou zijn: goedkope productie en geringe fixatie van kapitaal in grond. De staat zou daarom een rechtvaardig rentevoet moeten vaststellen, welke recht doet aan de crediteur én aan het economisch belang.
Wanneer mensen betrokken zijn bij de producenten, zullen zij een deel van hun rente willen inruilen voor het belang dat zij hebben bij productie van de betreffende waren, zodat de rentevoet nog lager kan zijn.
De rentevoet wordt in onze huidige samenleving bepaald door de markt en de economische autoriteiten (lees: de Nederlandsche Bank en de overheid). Er liggen vooral economische motieven aan ten grondslag, en daarnaast rechtvaardigheidsmotieven voorzover er maxima worden ingesteld voor rentetarieven. Verder bestaat er een ruime mogelijkheid van handel in grond en is de hypotheekrente lager dan de rente op persoonlijk krediet. De situatie is dus net andersom als Steiner wenselijk acht. Zonder wettelijke maatregelen lijkt het onmogelijk om daar iets aan te doen.
Het meest effectieve middel tegen het ophopen van kapitaal in grond is volgens Steiner het schenken van grond aan instanties uit het geestesleven. Daardoor wordt het onmogelijk nog langer kapitaal te beleggen in iets wat geen economische waarde heeft. Het kapitaal kan dan nog uitsluitend worden aangewend om productief te maken, om iets mee te kopen dat een economische waarde heeft, of om te schenken. Door wettelijke maatregelen die de privézeggenschap over kapitaal beperken, zal uiteindelijk al het overtollige kapitaal bij het geestesleven terechtkomen, omdat dat de enig zinvolle bestemming is om iets aan te schenken. Wanneer er teveel wordt geschonken dan zal er te weinig kapitaal overblijven om de economie te moderniseren. Wanneer er te weinig wordt geschonken, dan zullen er te weinig nieuwe ideeën opkomen om kapitaal zinvol in te investeren.
Op het eerste gezicht lijkt Steiner een aardige oplossing te hebben gevonden om fixatie van kapitaal te voorkomen. Maar wat gebeurt er wanneer de geestelijke instanties de grond vervolgens weer verkopen? Dat zou dan wettelijk onmogelijk gemaakt moeten worden. Een praktisch bezwaar is mensen te vinden die hun grond, waarin ze tonnen of miljoenen hebben geïnvesteerd, willen schenken. Waarschijnlijk is iets dergelijks slechts te realiseren door het erfrecht te veranderen, zoals Steiner ook al voorstelde voor het erfrecht over kapitaal. Het lijkt me een oplossing die pas op lange termijn vruchten afwerpt.