Steiner ziet het economische leven als een integraal onderdeel van de samenleving, die drie geledingen kent: geestesleven, economisch leven en rechtsleven. Deze drie geledingen moeten elk op eigen wijze bestuurd worden en moeten ook in hoge mate autonoom zijn. Maar tegelijk zijn ze, zoals autonome staten in een internationale gemeenschap, van elkaar afhankelijk. Steiner spreekt over de sociale driegeleding.
Het economisch leven heeft betrekking op productie, circulatie en consumptie van waren. Elk mens behartigt binnen dit gebied zijn eigen deelbelangen. Het rechtsleven dient daaraan randvoorwaarden te stellen in de vorm van wetgeving, met als belangrijkste doel te voorkomen dat de menselijke waardigheid ondergeschikt wordt gemaakt aan de economie. Het geestesleven zorgt dat er nieuwe ideeën binnenstromen in de economie, waardoor het economische proces efficiënter kan verlopen. Op zijn beurt dient de economie het geestesleven te voeden door het middelen ter beschikking te stellen, waarmee individuen en groepen hun geestelijke mogelijkheden kunnen ontplooien.
Als grondslag voor de samenleving formuleert Steiner zijn sociale hoofdwet. Deze zegt dat het welzijn van de samenleving groter wordt naarmate het individu minder van de resultaten van zijn eigen prestaties voor zichzelf opeist en ze meer ter beschikking van de gemeenschap stelt. De laissez faire filosofie zegt dat de ‘invisible hand’ van de markt daar wel voor zorgt, Steiner meent dat dat alleen door wettelijke maatregelen te bewerkstelligen is. Een gezonde economie is alleen dán mogelijk, wanneer ook het rechts- en geestesleven goed functioneren.
De consequentie van de sociale driegeleding voor de economie is, dat die wordt georganiseerd in associaties van producenten, handelaren en consumenten uit allerlei branches, die gezamenlijk een economische eenheid vormen. Associaties hebben onderling handelsrelaties voor zover daaraan behoefte is. Elke associatie heeft zijn eigen economisch bestuur, gevormd uit terzake kundigen, welk productie, inzet van kapitaal en arbeid, prijsvorming etc, coördineert. Daarbij dient het bestuur niet te werken volgens een theoretisch concept van hoe de economie werkt en zou moeten werken, maar het dient zich te baseren op de alledaagse praktijk van de betreffende associatie.
Steiner stelt dat de economie slechts vanuit het economische leven bestuurd dient te worden, dat de staat daarin geen taak heeft dan te zorgen voor de rechtspositie van de mensen. Allerlei economische functies die de staat in onze huidige samenleving op zich heeft genomen (sociale voorzieningen en conjunctuurpolitiek bijvoorbeeld) zouden bij het economische bestuur moeten worden ondergebracht. Het economische leven zou vanuit de praktijk moeten zijn georganiseerd in associaties, die als zelfstandige economische eenheden kunnen opereren. De staat zorgt daarbij voor een wetgeving die garandeert dat de resultaten van individuele prestaties zoveel mogelijk ten goede van de gemeenschap komen.
Economie betreft volgens Steiner productie, circulatie en consumptie van waren. Onder ‘waren’ worden verstaan die goederen en diensten die uit arbeidsdeling voortkomen en een economische waarde dragen. Economische waarde kan in het productieproces op twee manieren tot stand komen: doordat ‘natuur’ door ‘arbeid’ wordt bewerkt, of doordat ‘arbeid’ door ‘geest’ productief wordt gemaakt. Tijdens de gang door het productieproces wordt er steeds waarde aan de waar toegevoegd. Steiner spreekt daarom van dynamische waardevorming.
Natuur, arbeid en geest zijn de productiefactoren in de economie. Kapitaal (het resultaat van het samengaan van natuur, arbeid en geest) verdringt bij het voortschrijden van de economische ontwikkeling, de natuur als grondslag van de economie. Maar het wordt nooit een echte productiefactor: het blijft een afgeleide.
Bij de circulatie van waren treedt een prijs op. Een juiste prijs is die, die de producent in staat stelt in zijn levensonderhoud te voorzien gedurende de tijd die nodig is om opnieuw een zelfde product te produceren. In praktijk wordt de juiste prijs het beste benaderd door handel via handelaren te laten verlopen en niet direct tussen producent en consument.
Wanneer een waar voor de consument staat is de dynamische waardevorming beëindigd en wordt vervangen door een statische waardevorming, waarbij de waarde wordt bepaald door de kostprijs van de aanbieder en de behoeften van de consument. Een prijs resulteert en de consument vernietigt zowel de waar als de waarde daarvan, door consumptie.
Steiner definieert als waren (dragers van economische waarde) die zaken die door arbeidsdeling tot stand zijn gebracht. Dat betekent dat de productiefactoren natuur, arbeid en geest geen economische waarde dragen en dus geen prijs kunnen hebben. Voor waren is weliswaar aan te geven welke elementen een rol spelen in de prijsopbouw, maar een exacte prijsberekening op theoretische grond is niet mogelijk, omdat er onzekere elementen (zoals ondernemerstalent) een rol spelen. Slechts in de praktijk kunnen prijzen worden bepaald. Dat geldt zeker voor de consumentenprijs, die in belangrijke mate van de subjectieve behoeften van de consument afhankelijk is.
Er zijn drie manieren om waarde over te dragen: door kopen, door lenen en door schenken. Elk van deze overdrachtsmanieren is geschikt voor specifieke situaties: kopen bij het ruilen van waarde, lenen bij het tijdelijk ter beschikking stellen van waarde en schenken bij het definitief en zonder voorbehoud afstaan van waarde.
Voor schenking komen diegenen in aanmerking die niet in staat zijn door productie in hun levensonderhoud te voorzien. Daarmee wordt sociale zorg tot stand gebracht. Maar ook is het voor een economie essentieel schenkingen ter beschikking te stellen aan geestelijke arbeiders, omdat zij innovatie mogelijk maken: zonder schenkingen geen geestelijke arbeid en geen economische ontwikkeling.
Hier wordt als essentiële economische functie het schenken (ten behoeve van het geestesleven) naar voren gebracht. Steiner benadert de economie op een fundamenteel andere wijze dan gebruikelijk is, door te stellen dat vertrouwen in de mens essentieel is voor verdere ontwikkeling. De (neo)klassieke economie komt niet verder dan het stellen van vertrouwen in de invisible hand, die het menselijk egoïsme in goede banen leidt.