Waar ligt nu de link met Steiners associatie-economie? Steiner spreekt van economische eenheden, de associaties, die min of meer autonoom zijn, maar wel verbindingen aangaan met andere associaties en handel met elkaar drijven. De betrekkingen tussen de verschillende landen zijn te beschouwen als die van associaties: er wordt handel gedreven en elk land heeft zijn eigen economische bestuur. Dat wil overigens niet zeggen dat de economische inrichting van elk land afzonderlijk voldoet aan de associatie-idee.
Maar wat vooral interessant is, is hoe Keynes met kapitaal en geld omgaat. De tegoeden bij de ICU zijn feitelijk ophopingen van kapitaal, terwijl de schulden aangeven dat het betreffende land een tekort aan kapitaal heeft. De allocatie van het kapitaal is dus uit balans. Keynes wil met zijn quota en tarieven bewerkstelligen dat het kapitaal beter gealloceerd wordt, dat landen het niet onbenut vasthouden, maar een zinvolle bestemming ervoor zoeken. Hij stelt een ‘wettelijke’ maatregel voor, die landen praktisch dwingt kapitaal ter beschikking te stellen van de wereldeconomie, wanneer ze er zelf niets mee doen. Dit is geheel in overeenstemming met wat Steiner zegt over het beheer en gebruik van kapitaal.
Een ander aspect is het tarief op tegoeden en schulden. Wie zijn tegoed niet gebruikt (dat wil zeggen: het bijbehorende geld niet in omloop brengt) ziet het uiteindelijk verminderen. Dit lijkt sterk op het verouderen van geld, zoals Steiner dat bedoelt. Wanneer geld in omloop is, als koopgeld wordt benut, behoudt het zijn waarde: er wordt geen tarief opgelegd en het betreffende land wordt niet armer. Maar wie zijn geld niet benut en het als tegoed bij de ICU laat staan wordt geconfronteerd met het tarief, welk bewerkstelligt dat de totale kapitaalmassa van het land langzaam maar zeker afneemt: het geld slijt in de loop van de tijd, omdat het niet wordt gerevitaliseerd door het economische proces.
Bij de schuldenaar is iets dergelijks aan de hand. Kan je van de tegoedhouder zeggen dat hij zijn geld niet in de economie stopt, maar in de aarde begraven heeft, waar het langzaam sterft, zo kan je van de schuldenaar zeggen dat hij zijn geld niet in de economie stopt, maar het in de hemel laat zitten. Ook daar sterft het geld langzaam. De tegoedhouder heeft gerealiseerd geld, werkelijk voortgebracht geld en weigert het te benutten. De schuldenaar heeft potentieel geld, heeft als het ware de belofte gedaan geld te genereren door te exporteren, maar realiseert dat niet in de werkelijkheid. Hij komt zijn belofte niet na en zijn potentiële geld krijgt niet de gelegenheid te revitaliseren in het economische proces en slijt. Het potentiële geld slijt en het wordt steeds moeilijker om het te realiseren. Dit wordt vorm gegeven in het tarief op schulden: hoe langer de schuld blijft staan, hoe meer van zijn kapitaalmassa het land moet afstaan om het tarief te betalen. De schuldenaar wacht te lang met het voldoen van de schuld en in die tijd verslijt zijn geld. Hij revitaliseert het niet.
Keynes heeft dus raakvlakken met Steiner: de economische associatie komt bij hem terug, er zijn waarborgen die er voor zorgen dat kapitaal benut wordt op dusdanige wijze dat het de collectieve welvaart ten goede komt, en er is een voorziening die maakt dat geld slijt.
Steiner en Keynes hebben elkaar nooit ontmoet. Of zij van elkaars werk op de hoogte waren weet ik niet. Maar elk op hun eigen wijze komen ze tot gelijksoortige ideeën over wat de mens nodig heeft in het economische leven.