4.1 Kapitaal

4.1.1 Het wezen van het kapitaal

Kapitaal wordt in het algemeen beschouwd als één van de productiefactoren.
[Heijman et al., 1988]

Eenstemmigheid daarover is er niet: enerzijds wordt kapitaal als een afgeleide productiefactor gezien, die geproduceerd moet worden, in tegenstelling tot de primaire productiefactoren arbeid en grond, anderzijds worden natuur en kapitaal tezamen wel als ‘kapitaal’ aangeduid.
[Dietz et al., 1988, p.405, p.213]

De eerste visie komt overeen met die van Steiner, die ook kapitaal als afgeleide ziet, zij het niet van twee, maar van drie productiefactoren (natuur, arbeid en geest). De tweede visie verheft kapitaal tot norm, deelt natuur daarbij in. Dit gaat lijnrecht tegen Steiners idee in, dat kapitaal eigenlijk een transformatie is van natuur, maar dat natuur voorop staat.

4.1.2 Twee fasen in het kapitaal

Steiner maakt onderscheid tussen twee fasen waarin het kapitaal verkeert. De eerste is die van het kapitaal dat opgeslagen arbeid is, de tweede is die van het abstracte kapitaal. De eerste fase komt overeen met de kapitaalzijde van een balans, de tweede met de vermogenszijde.

4.1.3 Handels-, leen- en industriekapitaal

Het onderscheid in handels-, leen- en industriekapitaal is ook terug te vinden in de balans. Het handelskapitaal vindt in de balans zijn uitdrukking in de liquide middelen en de korte termijn debiteuren (leveranciers- en afnemerskredieten). Het leenkapitaal zit in de middellange en lange leningen, het vreemd vermogen, en ook in het eigen vermogen, dat beschouwd kan worden als een lening aan jezelf. Het industriekapitaal tenslotte bestaat uit de vastgelegde middelen: onroerend goed, machines, inventaris etc. De voorraden zou je in het geval van een producent ook tot dit industriekapitaal kunnen rekenen, in het geval van een handelaar horen ze meer thuis bij het handelskapitaal.

4.1.4 Overdracht van kapitaal

Steiner stelt nadrukkelijk dat kapitaal een sociaal verworven bezit is en dat het daarom ook sociaal moet worden ingezet en niet tot in het oneindige in particulier bezit moet blijven. Onder bepaalde omstandigheden vervalt het aan het geestelijk leven, dat het sociaal productief moet inzetten en ten slotte wordt het door datzelfde geestelijk leven geconsumeerd. Zo wordt op bewuste wijze zowel aan het individu dat verantwoordelijk is voor het ontstaan van het kapitaal, als aan de gemeenschap die het mogelijk maakt kapitaal te vormen, recht gedaan.

In de gangbare theorie wordt dit proces aan de markt overgelaten en is het privébezit onaantastbaar. Zolang iemand economisch te werk gaat behoudt hij zijn kapitaal, bij overlijden gaat het over op erfgenamen die het ook weer kunnen inzetten zoals hen goeddunkt. Er is geen enkele bescherming tegen egoïstisch gebruik van kapitaal dan de markt. Zolang inzet winstgevend, of in elk geval kostendekkend is, kan het kapitaal egoïstisch, sociaal of altruïstisch worden ingezet. Het nastreven van het eigenbelang is de norm, het nastreven van sociale belangen kan daartoe een voorwaarde zijn.

4.1.5 Winstverdeling

Steiner meent dat een deel van de winst zou moeten toevallen aan de oorspronkelijke kapitaalbezitter en een deel aan de ondernemer en de rest zou moeten worden geïnvesteerd in productie (de winst gaat dan over in kapitaal) of worden geschonken aan het geestesleven, waar de winst wordt geconsumeerd. Hieraan ligt ten grondslag het idee dat kapitaal uiteindelijk altijd moet worden geconsumeerd, wil de economie zich harmonisch blijven ontwikkelen.

Winst heeft in de gangbare economische literatuur verschillende betekenissen. In elk geval gaat het om een restinkomen, dat overblijft na aftrek van de factorprijzen. Maar soms wordt winst beschouwd als de beloning voor kapitaal (na aftrek van arbeidsloon en grondrente), soms als beloning voor grond (na aftrek van arbeidsloon en interest over kapitaal), soms als resultaat van uitbuiting (Marx’ meerwaarde theorie), soms als vrij te verdelen restinkomen (na aftrek van arbeidsloon, grondrente en interest over kapitaal). In alle gevallen komt de winst bij een of meer van de factorbezitters terecht: de arbeider, de kapitalist of de grondbezitter.

4.1.6 De rentevoet

Steiner meent dat er twee rentevoeten moeten zijn: een lage voor persoonlijk krediet, een hoge voor hypothecair krediet op grond. Over hypothecair krediet op overig onroerend goed laat hij zich niet uit. De rentevoet zou bij wet moeten zijn geregeld en onafhankelijk moeten zijn van de looptijd.

Volgens de gangbare theorie wordt de hoogte van de rentevoet bepaald door de markt en hangt hij samen met de looptijd van de lening, het risico dat aan de lening is verbonden en de overdraagbaarheid. Dat betekent dat langlopende leningen een hogere rentevoet hebben, evenals leningen zonder onderpand en leningen die niet of moeilijk overdraagbaar zijn. Dit voldoet niet aan de eisen die Steiner stelt aan de rentevoet.

In praktijk betekent het dat hypothecair krediet, dankzij zijn onderpand, goedkoper is dan persoonlijk krediet. Dit maakt de productie van waren duur en het maakt dat kapitaal zich in grote hoeveelheden op grond fixeert. Ook dat de rentevoet afhankelijk is van de looptijd en door de markt wordt bepaald is in tegenspraak met wat Steiner economisch noemt.

Overigens is niet alleen de eigen wetgeving bepalend voor de manier waarop de rentevoet wordt bepaald, ook de ontwikkelingen in het buitenland spelen een grote rol. Rentestijging of -daling in het buitenland kan grote kapitaalstromen oproepen, die niets te maken hebben met de productiviteit van de ondernemers in de betrokken landen, maar alles met de rentevergoeding die de kapitaaleigenaren krijgen. Het eigenbelang speelt hierin de hoofdrol, niet het sociale belang.

4.1.7 Grondrente

Steiner noemt het fixeren van kapitaal in grond als een zeer storende invloed in de economie. En het afdwingen van grondrente voor het gebruik van grond is geen economisch principe, maar het uitbuiten van een rechtspositie.

In de gangbare theorie wordt grondrente gezien als een beloning voor de productiefactor grond. Er wordt dus van uitgegaan dat grond een beloning verdient, iets waar Steiner het niet mee eens is. Die immers zegt dat er alleen sprake kan zijn van economische ruil en betaling bij de overdracht van economische waarden en grond heeft niet zo’n waarde, evenmin als het beschikkingsrecht over grond.

Wanneer de gangbare theorie spreekt over grondrente in de zin van pachtprijs , dan heeft ze het over Steiners grondrente. Wanneer ze spreekt over grondrente in de zin van restinkomen na aftrek van de beloning voor arbeid en kapitaal, dan gaat hij nog verder: niet alleen een afgesproken bedrag wordt nu op de grond gefixeerd, maar de totale winst. Al het nieuw gevormde kapitaal wordt direct op de grond gefixeerd.