Het bestaan van kapitaal is volgens Steiner de werkelijke oorsprong van geld. Dat geld daarnaast goede diensten verricht als ruilmiddel is een tweede. Maar noodzakelijk wordt het pas wanneer er kapitaal ontstaat en er behoefte ontstaat aan abstracte waarde, waarop een ondernemer zijn geest kan aanwenden.
[Steiner, 1986, p.2.7]
Omdat geld een middel uit het economische leven is, moet het ook worden geschapen binnen het economische leven. Dat betekent dat niet de staat het geld schept en een wettelijke basis geeft, maar dat het bestuur van het economische leven dat doet. Dit bestuur is dan de geldscheppende instantie in de economie. De plaats in de economische kringloop waar deze geldscheppende instantie thuishoort is tussen diegenen die schenkgeld ontvangen en diegenen die arbeid aan de natuur verrichten. Het geld dat wordt uitgegeven door degenen die schenkgeld ontvangen moet zij vernietigen en voor de natuurbewerkers schept zij nieuw geld.
De waarde van het geld wordt bepaald door de doelmatigheid waarmee het bestuur van het economische leven zich ontplooit.
[Steiner, 1988, pp.113-115] [Steiner, 1986, p.V13.4]
Constructies van autonome geldscheppende instanties zijn in vele landen gerealiseerd, zoals De Nederlandsche Bank, de Bundesbank, de Bank of England etc.