2.2.1 De eerste fase
Kapitaal manifesteert zich voor het eerst wanneer de geest op arbeid inwerkt, dat wil zeggen: wanneer arbeidsdeling wordt toegepast. Wanneer iemand een wagen bouwt om transport te verzorgen, dan wendt hij zijn geest aan om de arbeid te organiseren. Hoe de wagenbouwer aan de middelen komt om zijn wagen te bouwen laat Steiner in het midden, maar omdat de wagen vervolgens op de natuur aangewende arbeid overneemt van anderen, verkrijgt die wagen een waarde die gelijk is aan de waarde van het resultaat van de arbeid die hij overneemt. Daarmee wordt de wagen tot kapitaal. Inzet van de wagen wordt betaald naar de waarde van het resultaat van de overgenomen arbeid. Uit deze inkomsten voorziet de eigenaar-kapitalist in zijn levensonderhoud.
Deze wagen representeert kapitaal in zijn eerste fase. Je zou kunnen spreken van primitief kapitaal. Eigenlijk is het kapitaal in deze fase nog niet meer dan opgeslagen arbeid.
2.2.2 De tweede fase
Kapitaal heeft echter de neiging zich te emanciperen van natuur en arbeid. Als een arbeider 10 producten per dag maakt en daarmee in zijn levensonderhoud voorziet, kost het levensonderhoud 10 producten per dag. Dertig van zulke arbeiders samen maken 300 producten. Komt er nu een transporteur, die hun vervoersarbeid overneemt en kunnen zij dan één extra product maken, dan kost het levensonderhoud 11 producten per dag. De dertig arbeiders samen maken 330 producten per dag. Dat betekent dat ze 30 extra producten, of 2,7 extra levensonderhouden produceren. De waarde die de transporteur genereert is die van 30 producten, of 2,7 levensonderhouden. De arbeiders betalen hem gezamenlijk 2,7 maal het levensonderhoud. Dat zij hem dit bedrag betalen is terecht, want dat is de waarde van de dienst die hij hen levert. Voor de transporteur betekent dit echter dat hij 1,7 ‘levensonderhouden’ overhoudt, na in zijn eigen behoeften te hebben voorzien. Hij heeft dus een winst van 1,7 maal het levensonderhoud geboekt.
Door zijn geest aan te wenden op de arbeid en een wagen te bouwen, genereert de wagenbouwer winst. In eerste instantie bouwt hij de wagen, die door de mogelijkheid arbeid over te nemen tot kapitaal wordt. In tweede instantie genereert hij winst en accumuleert daarmee waarde, die hij niet nodig heeft voor zijn levensonderhoud, maar kan sparen. Deze winst, deze geaccumuleerde waarde is kapitaal, maar dan van een andere soort. Met deze geaccumuleerde waarde is het kapitaal in zijn tweede fase aangekomen. Het is tot geld, abstracte waarde geworden.
2.2.3 De geldeconomie vloeit voort uit kapitalisme
Wat hier gebeurt is dat de wagenbouwer eerst eerste-fase-kapitaal vormt, door arbeid op te slaan in zijn wagen. Door deze wagen te gebruiken, wordt hij langzaam vernietigd en omgezet in geld. Dit geld wordt aangewend voor consumptie en voor accumulatie, vorming van tweede-fase-kapitaal. Dit tweede-fase-kapitaal staat los van natuur en arbeid, en kan daarom niet meer worden opgevat als ‘opgeslagen arbeid’, wat bij de wagen nog wel kan.
De productiviteit van eerste-fase-kapitaal hangt volledig af van de hoeveelheid arbeid die er in is opgeslagen: door gebruik slijt de wagen en op zeker moment is hij op, is alle opgeslagen arbeid verbruikt. De productiviteit van tweede-fase-kapitaal staat geheel los van de oorsprong van dat kapitaal en wordt slechts bepaald door de geest die er op inwerkt. Een slimme ondernemer maakt het productief, een domme ondernemer gooit het over de balk.
Op deze wijze schetst Steiner hoe uit arbeidsdeling het kapitalisme ontstaat en hoe uit het kapitalisme vrij snel de geldeconomie ontstaat. Het ontstaan van winst en de mogelijkheid om waarde te accumuleren maken het voor de kapitalist onontbeerlijk dat er geld is, een bewaarbare, abstracte representant van waarde. Hij ontkent niet het gemak dat geld biedt als universeel ruilmiddel, maar stelt dat geld pas onontbeerlijk wordt wanneer de mens met zijn geest wil ingrijpen in een economisch organisme waar arbeidsdeling heerst.
[Steiner, 1986, pp.4.3-7]